zaterdag 13 april 2013

De dag ervoor

Voorgaande jaren zag ik het op TV, bij TV Rijnmond. Zo ook vorig jaar.
Alhoewel ik nog maar een paar minuten achter elkaar kon rennen wist ik het meteen:
dit wil ik doen.


In maart 2012 trokken W. en ik onze sportschoenen, toen nog tennisschoenen in mijn geval, voor het eerst aan. Om te kijken of het iets voor ons was, dat rennen. Omdat mijn lijf wakker geschud en geolied moest worden. Omdat ik niet in slaap wilde sukkelen.
We giechelden als tieners. Stel hè, stel, dat het ons nou zomaar lukt over een héle héle poos, die 5 kilometer..........Stel dat we dan nog de moed hebben om verder te gaan. Zullen we dan in 2013 bij de Rotterdam Marathon de 10 kilometer gaan rennen?


Het leek een goeie grap.
Hij redde het niet om allerlei legitieme redenen. Eén daarvan was: ik vind er gewoon niks aan.

Maar ik begon het lollig te vinden en daagde mezelf uit. 10 Kilometer rennen, zonder wandelen tussendoor.
Het was oktober toen het me voor het eerst lukte en in november deed ik het in wedstrijdverband.


En nu is het zomaar morgen zover. De kriebels slaan genadeloos toe.

Gisteren fietsten we samen een retourtje Rotterdam van 21,5 kilometer om mijn startbewijs om te ruilen voor mijn startnummer.


Vijf minuten voor het WTC voor ons openging stonden we bovenaan de trappen.


We waren er bepaald niet alleen.
Toen de deuren vrij gegeven werden dromde de massa naar binnen. Het duurde welgeteld 4 seconden tot de draaideuren stil vielen. Als een stel kleuters vielen al die zogenaamd volwassenen de deuren aan en tja, dan blokkeren ze.



Eenmaal binnen moest ik op zoek naar de juiste bak met mijn nummer.


Gevonden!


Kijk dan, ze hebben gewoon mijn naam er op gezet. Het is toch net echt zo.


Langs de beurstentjes sjokten we richting uitgang.


Voor vertrek liet ik nog een berichtje achter voor de helden die morgen ruim 42 kilometer gaan wegstampen.

 
Anderen hadden beduidend meer gevoel voor humor.


Onze taak zat er hiermee op. We namen er een hapje op. Het was tenslotte al half elf.


Mijn shirt ligt klaar. Mijn renbroek. Drinken en een banaan. Mijn startnummer.


Ik ben sterk genoeg. Voor die 10 kilometer maak ik me niet nerveus meer. Ik kan dit.

Morgen is het zover. Ik kan niet wachten.